In de volksweerkunde staan de dagen 11 tot 14 mei bekend als IJsheiligen. Deze dagen markeren het einde van de winterse periode met kans op vorst. Dit is van belang omdat vorst schade kan veroorzaken aan gewassen en planten. Moestuinen worden daarom meestal pas na deze periode beplant.
Tijdens het voorjaar van 1935 was het de laatste keer dat er tijdens de ijsheiligen nog vorst voorkwam. Maar ook als de IJsheiligen voorbij zijn, kan er (heel uitzonderlijk) nog nachtvorst optreden. Dat was het geval op 16 mei 1935 en 16 mei 1941. Aan de hand van gemeten minimumtemperaturen kan de klimatologische ‘winterse periode’, waarin de dagelijkse kans op vorst groter is dan 1%, berekend worden. In de periode 1981-2010 eindigde de winterse periode gemiddeld ergens eind april. Aan het begin van de 20e eeuw eindigde deze half mei . Deze verschuiving van een tweetal weken past in een lange trend van toenemende temperaturen in West-Europa.
Door klimaatverandering zal in de toekomst de winterse periode nog eerder eindigen. In alle klimaatscenario’s neemt de kans op vorst af. Afhankelijk van de mate van wereldwijde temperatuurstijging zal de winterse periode in 2050 eindigen rond half april. Moestuingewassen kunnen dan dus nog eerder naar buiten. Ook voor de landbouw lijkt het vroegere einde van de winter goed nieuws, al leidt klimaatverandering ook tot vroegere bloei en daardoor eerder in het jaar tot risico op vorstschade.