Het is volop herfst, bladeren vallen van de bomen onder een warm herfstzonnetje. Eind oktober kwam het kwik weer boven de 20 graden uit. Het voelt uitzonderlijk zacht voor de tijd van het jaar, maar dat is het eigenlijk niet. Zo’n warme herfstweek is in het huidige klimaat niet zo zeldzaam meer.
De aarde is sinds 1900 gemiddeld ruim een graad warmer geworden. Ook België warmt op. De gemiddelde herfsttemperatuur is ongeveer 1,5 graden hoger dan in 1901. Met de stijging van de gemiddelde herfsttemperatuur neemt ook de kans op warme herfstweken toe. Om dit te staven, zal m’n kijken naar de warmste periode van 7 aaneengesloten dagen in oktober/november. De hoogst gemeten gemiddelde temperatuur is niet zo belangrijk maar wel de temperatuurafwijking ten opzichte van de gemiddelde temperatuur van die week in de periode 1921-2020. Het is namelijk gemiddeld ruim 4 graden warmer op 1 oktober dan op 1 november wat hierdoor wordt gecorrigeerd.
De variaties van jaar-op-jaar in de temperatuur van de warmste week van de herfst is groot. Bleef de warmste herfstweek in 2002 nog steken op 2,6 graden boven het 1921-2020 gemiddelde, drie jaar later had de warmste herfstweek een afwijking van maar liefst 7 graden. De oorzaak is de wind. Het wordt warm in de herfst als er vanuit het zuiden in rap tempo relatief warme lucht uit Zuid-Europa wordt aangevoerd. Als een dergelijk windpatroon niet optreedt in een herfst, blijft een warme herfstweek uit. En omdat de wind zo variabel is, is de variatie in warmste herfstweken zo groot.
De kans op een warme herfstweek met een temperatuurafwijking boven de 6 graden was vóór 1960 vrijwel nul. Rond 1980 is de kans eens in de zeventig jaar en rond 2010 is deze al opgelopen tot eens in de zes jaar. In het huidige klimaat is die kans inmiddels 40 procent, gemiddeld eens in de twee tot drie jaar. Daarmee is zo’n warme herfstweek een normaal verschijnsel geworden.