Elk jaar komt de vraag: wat voor een winter krijgen we? Er wordt heel veel onderzoek gedaan naar het voorspellen van een koude of zachte winter. De onderzoeken spitsen zich toe op 3 wintervoorspellers die van invloed zouden kunnen zijn: zonnevlekken, El Niño (warme zeestroom) en sneeuw in Rusland.
De laatste 60 jaar vielen strenge winters vaak samen met een minimum van de 11-jarige zonnevlekkencyclus. Periodes met koude komen duidelijk vaker voor bij een laag zonnevlekkengetal, alleen in 1956 was dit niet zo. Als er een natuurkundige wet zou zijn dat strenge winters meestal samenvallen met een zonnevlekkenminimum zou je verwachten dat deze wet ook vóór 1951 op zou gaan. Helaas blijkt dat niet het geval te zijn. De meeste koude winters in de periode 1909-1950 zijn winters met een hoog zonnevlekkengetal, boven het gemiddelde voor deze periode. Een voorspelling op basis van de zonnevlekken is dus een pure gok.
Een tijd geleden waren er aanwijzingen gevonden dat de hoeveelheid sneeuw in Siberië in oktober het winterweer in december zou kunnen beïnvloeden. Echter, hier speelt de wet van de redelijk kleine getallen: als je 16 keer naar een verband zoekt in even lange reeksen waar geen enkel verband zit, dan vind je gemiddeld één keer iets dat hier op lijkt. Er zijn nu langere reeksen beschikbaar: sneeuwdata vanaf eind jaren 1960 en metingen tot 2018. Het verband is daarin vrijwel verdwenen. We concluderen dat het dus puur toeval was.
De enige goede simpele voorspeller die we hebben is de opwarming van de aarde door het versterkte broeikaseffect. Dit warmt ook de Belgische winters op, die nu 1.5 tot 2.0 graden warmer zijn dan ruim een eeuw geleden. De kans op strenge winters is dus afgenomen, maar lang niet nul.